Geschrokken
Geschrokken open ik mijn ogen. Een kleverige vloeistof plakt aan mijn handen. Met mijn half verdwaasde blik zie ik dat het bloed is. De suis in mijn oren verandert langzaam in een hoge toon. Om me heen hoor ik vaag allerlei geluiden. Mensen rennen voorbij en ik denk geschreeuw te horen. Dan realiseer ik me dat ik nog steeds op de stoel zit. De stoel die ik had bezet op het moment dat ik de bus binnenkwam. Het was een lange dag geweest en ik was zonder na te denken op de stoel neergeploft. We waren rustig vertrokken en er leek niets aan de hand. Op zeker moment, één halte voor het station, rook ik iets. Een scherpe geur drong mijn neus binnen. Ik herinnerde me dat ik die geur vroeger als kind altijd rook als ik papier in de fik stak.
Brand.
Ik dacht er eerst niks van, maar toen de bus weer begon te rijden en de geur mee bleek te rijden, begon ik om me heen te kijken. Wat was hier aan de hand? Ik realiseerde me op een gegeven moment dat ik me in het midden van het gebeuren bevond. Als er iets zou gebeuren, zat ik in het epicentrum, dat was wel duidelijk. We waren nog geen kilometer verder, toen werd alles zwart.
De toon begint uit mijn oren te verdwijnen, maar maakt plaats voor een nieuwe suis. Mijn blik wordt langzaam helder en ik voel mijn gevoel weer terugkeren. Op datzelfde moment verschijnt er een gezicht voor me. Het gezicht praat tegen me, maar ik snap het niet. Daarnaast hoor ik niks.
“Gaat alles goed?” weet ik te ontcijferen.
Ik schud mijn hoofd. Hoe denk je dat het gaat, malloot. Daarbij komt dat ik nog steeds geen idee heb wat er gebeurd is. Met het terugkeren van mijn gevoel keert ook mijn pijnzintuig terug. Er schieten allerlei soorten pijn door me heen. Pijn aan mijn hoofd, mijn benen, mijn rug, en een ontzaglijke pijn aan mijn linkerarm. Ik durf niet te kijken, maar begrijp dat het bloed van deze arm afkomstig moet zijn. De verpleger, want dat blijkt het gezicht te zijn, lijkt me grondig te onderzoeken. Hij heeft zijn hand op mijn schouder en kijkt alles na. Als hij iets raakt wat pijn doet, brul ik even. Idioot.
Hij pakt me op een gegeven moment bij mijn rechterarm en leidt me naar de ambulance. Daar pakt hij wat spulletjes en begint me te verzorgen en verbinden.
Ik stamel zachtjes “Wat is… gebeurd?”
De verpleger kijkt me aan.
“Uw bus is zojuist ontploft meneer. U heeft geluk gehad, de persoon naast u zat middenin de explosie.”
Ik schrik. En ik maar denken dat ik in het epicentrum zat. Niet dus.
“Leeft hij… nog?”
“Zij, wordt nu vervoerd naar het ziekenhuis. Maar ze is er slecht aan toe.” Dan een lange stilte. Terwijl hij doorgaat met verbinden, begint de verpleger weer te spreken.
“Ze had een grote koffer bij zich. Toen de explosie zich voltrok, heeft ze hem op de één of andere manier naast zich gehouden, waardoor u amper geraakt bent. Dat heeft uw leven gered.”
Geschrokken kijk ik hem aan. Hij glimlacht. Dan verlies ik het bewustzijn.